SoultrainEvenst artiesten: James Brown, Aretha Franklin, ...

Logo SoultrainEvents


Afbeelding en link naar kalender

Logo en link naar Facebookpagina

Afbeelding en link naar route info



Link naar sponsorpagina

James Brown


Zijn jonge jaren:


James Brown werd geboren in Barnwell, South Carolina op 3 mei 1933 als zoon van Susie Brown en Joseph ("Joe") Gardner (die zijn achternaam later veranderde naar Brown komende van Mattie Brown, die hem opvoedde). Hoewel Brown zou worden vernoemd naar zijn vader Joseph, werden zijn eerste en middelste namen bij vergissing omgekeerd op zijn geboorteakte neergeschreven.  Om die reden ging hij door het leven als James Joseph Brown, Jr.  Als een jong kind werd hij Junior genoemd. Toen hij later bij zijn tante en neef woonde, werd hij Little Junior genoemd omdat de bijnaam van zijn neef eveneens Junior was.
Het gezin leefde in extreme armoede in het nabijgelegen Elko, South Carolina, dat in die tijdsperiode een zeer armzalige stad was in Barnwell County.  Toen Brown twee jaar oud was, zijn zijn ouders gescheiden nadat zijn moeder haar echtgenoot verliet voor een andere man.  Nadat zijn moeder de familie Brown had verlaten, bleef James Brown bij zijn vader en diens inwonende vriendinnen wonen.  Op 6 jarige leeftijd verhuisde Brown en zijn vader naar Augusta, Georgia.
Zijn vader zond hem vervolgens naar een tante, die een bordeel runde.  Ondanks het gegeven dat hij bij familie inwoonde bracht hij het grootste deel van de dag op zijn eentje door door voornamelijk rond te hangen op straat en te zwendelen.  Brown is naar school blijven gaan tot hij de middelbare schoolleeftijd bereikte.
Tijdens zijn kinderjaren verdiende hij geld door het poetsen van schoenen, winkels uit te vegen, verkopen en ruilen van oude postzegels, het wassen van auto's, af te wassen en te zingen in talentenjachten.  Brown trad ook op ter vermaak van de militairen die gestationeerd waren in Camp Gordon aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.  Tussen deze avonturen door, leerde hij zelf harmonica spelen op een mondharmonica die hij van zijn vader had gekregen.  Hij leerde tevens van Tampa Red op de gitaar te spelen, in aanvulling op de lessen piano en drum die hij verkreeg van anderen die hij ontmoette tijdens deze periode. Brown’s verlangen om entertainer te worden werd aangewakkerd na het zien van Louis Jordan, een populaire jazz en Rythm & Blues artiest tijdens de jaren 1940.
Als volwassene wijzigde Brown zijn naam en verwijderde hij “Jr.”.  Gedurende zijn vrije tijd spendeerde hij voornamelijk tijd aan het beoefenen van zijn verschillende vaardigheden in de verscheidene zaken van zijn regio en het plegen van kleine misdaden.  Op 16 jarige leeftijd (1949) werd hij veroordeeld wegens het plegen van een gewapende overval en verwees men hem naar een jeugdgevangenis in het noorden van de staat in Toccoa.
Foto van jonge James BrownIn 1952 (terwijl Brown nog in de jeugdgevangenis verbleef) ontmoette hij de toekomstige Rythm & Blues legende Bobby Byrd, die daar aanwezig was om deel te nemen aan een honkbalwedstrijd tegen het team van de jeugdgevangenis.  Byrd zag Brown daar optreden en bewonderde zijn zang en performtalent.  Tengevolge van deze vriendschap, hielp Byrd's familie om Brown een vervroegde invrijheidsstelling te bekomen na het uitzitten van drie jaar van zijn straf.  De autoriteiten stemden ermee in om Brown vrij te laten op voorwaarde dat hij werk zou zoeken en niet meer zou terugkeren naar Augusta of Richmond County.  Na zijn pogingen als bokser en baseball pitcher (waarin hij zijn carriére moest beëindigen o.w.v. een beenblessure), besloot hij zijn energie in de muziekwereld te stoppen.


Zijn Carriére


Brown's carrière overspande verscheidene decennia en oefende een verregaande invloed uit op de ontwikkeling van vele verschillende muzikale genres.  Brown’s vorm en stijl bevindt zich op een continuüm van een op blues en gospel geïnspireerde wijze van muziek maken tot een diep afrikaanse benadering.  Brown’s concerten begonnen vooreerst met zijn tour over het "Chitlin' circuit", dan in het hele land en later over de hele wereld.  Tegelijkertijd verscheen hij in verschillende shows op televisie, alsook in films.  Hoewel hij veel bijgedragen heeft aan de muziekwereld, is hij recordhouder als artiest die de meeste singles in de Billboard Hot 100 bracht zonder ooit op nr 1 te raken.


1955: The Famous Flames


Foto van The Gospel StarlightersIn 1955 trad Brown samen met Bobby Byrd's zus Sarah op in de groep "The Gospel Starlighters".  Uiteindelijk vervoegde Brown de vocale groep van Bobby Byrd, “The Avons”, en keerde Byrd de sound van de groep om naar het meer wereldlijke Rhythm and Blues. Nadat de naam van de groep werd gewijzigd in “The Flames”, toerden Brown en Byrd door het zuidelijke "Chitlin’ circuit”.  De groep sloot vervolgens een deal met het Cincinnati, Ohio gebaseerde Federal Records label, een zusterlabel van King Records.  De aanvankelijke opnames van Brown waren vrij eenvoudige, gospel-geïnspireerde Rythm & Blues composities die sterk beïnvloed werden door het werk van hedendaagse muzikanten als Ray Charles, Little Willie John, Clyde McPhatter en Little Richard.
Little Richard's relatie met Brown was vooral belangrijk in de ontwikkeling van Brown als een muzikant en showman.  Etta James herinnerde haar eerste ontmoeting met James Brown, in Macon, Georgia, waar Brown bevriend werd met Little Richard.  Ze zei dat Foto van Single Please, Please, PleaseBrown steeds een oud en gescheurd servet bij zich had waar Little Richard de woorden: "please, please, please” op had geschreven en James vastbesloten was om hier een ​​liedje van te maken.  De resulterende track "Please, please, please" werd uiteindelijk de eerste Rythm & Blues hit van  “The Flames” in 1956 en kende een verkoop van meer dan 1 miljoen exemplaren.  De negen daarop volgende singles van de groep konden echter niet hetzelfde succes boeken van hun debuut waardoor de groep dreeg verstoten te worden door Federal Records.  Toen Little Richard in oktober 1957 de popmuziek vaarwel zei om predikant te worden, nam Brown zijn plaats in op de overgebleven concerten van de resterende tour.  Tevens voegden een aantal voormalige leden van Little Richard’s back-up band zich bij de band van Brown.  Brown’s band keerde terug naar de hitlijsten met de nr 1 Rythm & Blues hit "Try Me" in 1959.  Deze hit was de best verkopende R & B single van het jaar en werd de eerste van 17 chart-topping R & B singles van Brown gedurende de komende twee decennia.  Tegen de tijd dat "Try Me" werd uitgebracht op plaat, was de benaming van de groep gewijzigd in “James Brown and The Famous Flames”.
In 1959 maakten Brown en “The Famous Flames” de overstap van Federal Records (de dochteronderneming) naar King Records, het moederbedrijf.  Brown kende vervolgens meerdere conflicten met Syd Nathan, de eigenaar van King Records, met betrekking tot het repertoire en andere zaken.  Eén opmerkelijk voorbeeld daaronder is het gegeven dat Brown’s top 10  R & B hit “(Do the) Mashed Potatoes" (1960) bij Dade Records (eigendom van Henry Stone) werd opgenomen onder het pseudoniem "Nat Kendrick & The Swans" omdat Nathan hem geen toestemming gaf dit nummer onder King Records op te nemen.


Vroege en midden 60'er jaren


Cover van Single Night TrainIn de vroege 60’er jaren scoorde James Brown in de hitlijsten met opnames zoals zijn cover van "Night Train" in 1962.  Hoewel de vroege singles van Brown grote hits waren in het zuidelijk gedeelte van de Verenigde Staten kende hij en “The Famous Flames” geen nationaal succes tot Brown zijn zelf gefinancierde live show in 1963 werd opgenomen op de LP “Live at the Apollo”.  Brown financierde de opname van het album zelf en het werd uitgebracht via King Records over de bezwaren heen van label eigenaar Syd Nathan, die geen commerciële mogelijkheden zag in een live album dat geen nieuwe nummers bevatte. Buiten Nathan’s verwachtingen om, vertoefde het album 14 maanden op de hitlijsten, met een piek op nummer 2.  Bovendien bracht in 1963 Brown een hit versie uit van de ballad "Prisoner of Love", (zijn eerste top 20 hit) en richtte hij (onder toezicht van King), het jonge “Try Me Records” op.  Brown’s eerste poging tot het runnen van een platenlabel.
Brown volgde het succes van “Live at the Apollo” op met een reeks singles die, samen met het werk van Allen Toussaint in New Orleans, in wezen het fundament van de Funk muziek bepaalden.  Gedreven door het succes van “Live at the Apollo” en het onvermogen van King Records om de promotie van platen uit te breiden buiten de afro-amerikaanse markt, vormden James Brown en collega “Famous Flame” Bobby Byrd een productiebedrijf, “Fair Deal”, om de verkoop van Brown's releases te bevorderen bij het blanke publiek. In deze regeling werd Smash Records, een dochteronderneming van Mercury Records, gebruikt als hefboom om Brown's muziek te distribueren.  Smash bracht in 1964 de hit "Out of Sight" uit, die nr 24 bereikte in de hitlijsten en de weg wees naar zijn latere Funk hits.  De release zorgde tevens voor een juridische strijd tussen Smash en King Records dat resulteerde in een 1-jarig releaseverbod van Brown's opnames.
Cover van Single Papa's Got a Brand New BagGedurende het midden van de jaren 1960, werden twee van Brown's tunes “Papa's Got a Brand New Bag" en "I Got You (I Feel Good)" (beide uit 1965) zijn eerste Top 10 pop hits.  In 1966 won Brown's "Papa's Got a Brand New Bag" een Grammy voor “Best Rhythm & Blues Recording” (een award die het laatst uitgereikt werd in 1968).  Brown’s nationaal profiel werd verder versterkt dat jaar door optredens in de film “Ski Party” en de concertfilm “The T.A.M.I. Show”, waarin hij en “The Famous Flames” (Bobby Byrd, Bobby Bennett en "Baby Lloyd" Stallworth) de aandacht ontnamen van The Rolling Stones.  In gans zijn repertoire, vermengde hij zijn vernieuwende ritmische essays met Broadway show tunes en ballads, zoals zijn hit “It’s a Man's Man's Man's World"(1966).


Late 60'er jaren


Naarmate de jaren 1960 hun einde naderde was Brown nog steeds bezig met de verfijning van het nieuwe funk idioom. Brown's nr 1 R & B hit, "Cold Sweat" (soms aangehaald als het eerste echte Funk nummer), was het eerste nummer dat een “drum break” bevatte en tevens het eerste nummer waarin een harmonie werd gereduceerd tot een enkel akkoord.  De instrumentale organisatie op nummers zoals “Give It Up Or Turnit A Loose" en "Licking Stick-Likken Stick" (beide opgenomen in 1968) en "Funky Drummer" (opgenomen in 1969) werd gekenmerkt door een meer ontwikkelde versie van Brown's midden jaren ‘60 stijl.
Veranderingen in de stijl van Brown die hun aanvang vonden met "Cold Sweat" bepaalden tevens de muzikale basis voor zijn latere hits, zoals "I Got het Feelin’ ” (1968) en Foto van Single Mother Popcorn"Mother Popcorn" (1969). Tegen die tijd nam Brown's zang vaak de vorm aan van een soort van ritmische declamatie, niet helemaal gezongen en niet helemaal gesproken, dat slechts met tussenpozen sporen van toonhoogte of melodie bevatte.  Dit zou later van grote invloed zijn op de technieken van rappen, wat samen met hip hop zijn volwassenheid zou bereiken gedurende de komende decennia.
In november 1967 kocht James Brown radiostation WGYW in Knoxville, Tennessee voor 75,000 dollar, aldus Record World Magazine van 20 januari 1968.  De initialen werden gewijzigd in WJBE, een weerspiegeling van Brown’s eigen initialen.  WJBE begon op 15 januari 1968 en broadcaste het Rhythm & Blues format.  De slogan van het station was "WJBE 1430 Raw Soul".
Brown's opnames beïnvloedde muzikanten over de hele industrie, met name Sly en zijn Family Stone, Charles Wright & the Watts 103rd Street Rhythm Band, Booker T. & the MG's en  Soul-schreeuwers als King Curtis, Edwin Starr, Temptations David Ruffin, en Dennis Edwards.  Een toenmalige prepuberale Michael Jackson nam Brown's shouts en dansen op in de pop mainstream als leadzanger van The Jackson 5.  Diezelfde tracks werden later nieuw leven ingeblazen door talloze hip-hop muzikanten uit de jaren ‘70 en later.  Als gevolg hiervan blijft James Brown tot op de dag van vandaag 's werelds meest gesamplede artiest met "Funky Drummer" het meest gesamplede individuele stuk muziek.
Brown’s band stelde in deze periode ook muzikanten en organisatoren tewerk die voort kwamen uit de jazz traditie.  Hij was bekend om in zijn vermogen als bandleider en songwriter de eenvoud en de gedrevenheid van R & B te vermengen met de ritmische complexiteit en precisie van Jazz. Trompettist Lewis Hamlin en saxofonist / toetsenist Alfred "Pee Wee" Ellis (de opvolger van vorige bandleider Nat Jones) leidden de band. Gitarist Jimmy Nolen bracht percussieve en bedrieglijk eenvoudige riffs aan voor elke song en de prominente saxofoonsolo’s van Maceo Parker vormden vaak de focus van vele optredens. Andere leden van Brown’s band waren o.a. stoere zanger en sideman Bobby Byrd, drummers John "Jabo" Starks, Clyde Stubblefield en Melvin Parker (Maceo's broer), saxofonist St. Clair Pinckney, trombonist Fred Wesley, gitarist Alphonso "Country" Kellum en bassist Bernard Odum .
Gedurende deze periode breidde Brown’s muziekimperium uit, samen met zijn invloed op de muziekscene.  Samen met de groei van Brown's muziekimperium, groeide tevens zijn verlangen naar de financiële en artistieke onafhankelijkheid. Brown kocht radiostations tijdens de late jaren 1960, waaronder radio station WRDW in Augusta, Georgia, waar hij schoenen poetste als kind.  Brown maakte tevens een aantal opnames met muzikanten buiten zijn eigen band.  Hij nam “Gettin' Down To It” (1969) en “Soul on Top” (1970) op, twee albums die voornamelijk bestaan uit romantische ballads en jazz standards, met respectievelijk The Dee Felice Trio en The Louie Bellson Orchestra.  Hij nam verder nog verscheidene tracks op met The Dapps, een blanke Cincinnati bar band, waaronder de hit "I Can’t Stand Myself (When You Touch Me)".  Hij heeft ook drie kerstalbums uitgebracht met zijn eigen band.


1970 en de J.B.'s


In 1970, hadden de meeste leden van James Brown’s klassieke jaren 60 band de groep verlaten voor een andere opportuniteit en werd The Famous Flames groep ontbonden met Bobby Byrd en Brown nog als enige overblijvende leden.  Brown en Byrd richtte een nieuwe band op met een aantal toekomstige Funk grootheden waaronder bassist Bootsy Foto van James Brown & The JB'sCollins, Collins’ broer en gitarist Phelps "Catfish" Collins en trombonist en musical director Fred Wesley. Deze nieuwe backing band kreeg de naam "The JB's” en de band maakte zijn debuut op Brown's single “Get Up (I Feel Like Being A) Sex Machine” te 1970. Hoewel The JB's verschillende wijzigingen qua line-up onderging, met de eerste wijziging in 1971, bleef het Brown’s meest gekende backing band.
In 1971 begon Brown opnames te maken onder Polydor Records die tevens ook de distributie van Brown's King Records catalogus overnam.  Veel van zijn sidemen en ondersteunende spelers zoals Fred Wesley & The JB's, Bobby Byrd, Lyn Collins, Vicki Anderson en Hank Ballard brachten muziek uit onder het People label, een imprint opgericht door Brown en dat door Polydor werd gekocht als onderdeel van Brown’s nieuwe contract. De opnames onder het People label, die bijna allemaal werden geproduceerd door Brown zelf, waren een voorbeeld van zijn 'huisstijl'.  Nummers als “I Know You Got Soul" van Bobby Byrd, “Think (About It)" door Lyn Collins en “Doing It to Death" van Fred Wesley & The JB's worden evenzeer beschouwd als een gelijkwaardig onderdeel van zijn erfenis als de opnames die Brown uitbracht onder zijn eigen naam.
In 1973 leverde Brown de hoofdtrack voor de blaxploitation (uitbuiting van de kleurlingen als thema) film “Black Caesar”.  In 1974 reisde hij door Afrika en trad hij op in Zaïre als onderdeel van de aanloop naar het “Rumble in the Jungle” gevecht tussen Muhammad Ali en George Foreman.  Bewonderaars van Brown’s muziek, waaronder Miles Davis en andere jazz musici, begonnen Brown te benoemen als een belangrijke invloed op hun eigen stijl. Echter, net als anderen die werden beïnvloed door zijn muziek, had Brown ook van andere muzikanten "geleend".  Zijn single uit 1976 "Hot (I Need To Be Loved, Loved, Loved, Loved)" gebruikte de belangrijkste riff van "Fame" van David Bowie en niet andersom zoals vaak wordt gedacht.  De riff werd door gitarist Carlos Alomar (die gedurende een korte periode lid was van Brown’s band in de late jaren 60) verstrekt aan de “Fame” co-schrijvers John Lennon en Bowie.
Brown's Polydor opnames tijdens de jaren 1970 vormden een voorbeeld van zijn innovaties van de afgelopen twintig jaar.  Samenstellingen zoals "The Payback” (1973), "Papa Don’t Take No Mess" , "Stoned to the Bone" en "Funky President (People It’s Bad)" (1974) en "Get Up Offa That Thing" (1976) behoorden tot zijn meest opmerkelijke opnames uit die tijd.


Late jaren 70 en 1980


Cover van album Get Up Offa That ThingTegen het midden van de jaren 1970 was Brown’s ster-status op zijn retour en hadden de belangrijkste muzikanten in zijn band, waaronder Fred Wesley en Bootsy, hem verlaten om zich aan te sluiten bij Parliament-Funkadelic, het collectief onder leiding van George Clinton. Brown kon zich niet verweren tegen de aanval van de strakke commerciële stijl van disco, het genre dat zijn rauwe Funk stijl verving op de dansvloer. Zijn albums uit 1976 “Get Up Offa That Thing” en “Bodyheat” werden Brown’s eerste flirten met discoritmes en hun strakkere productietechnieken.  Terwijl de albums “Mutha’s Nature” (1977) en “Jam 1980’s” (1978) geen hits voortbrachten, was Brown's LP “The Original Disco Man” een opmerkelijk late aanvulling op zijn oeuvre.  Dit album bevatte de song "It's Too Funky in Here", die zijn laatste top R & B hit van het decennium was.  Net als de rest van de nummers op The Original Disco Man werd "It's Too Funky in Here" niet geproduced door Brown zelf, maar door Brad Shapiro.
Brown's contract met Polydor liep af in 1981 en de drukte in zijn opname- en tourschema was enigszins afgenomen.  Ondanks deze gebeurtenissen ervoer Brown een heropleving tijdens de jaren ’80 waarin hij effectief de oversteek maakte naar een bredere, meer mainstream publiek.  Hij verscheen in de films “The Blues Brothers”, “Doctor Detroit” en “Rocky IV”, maar ook als gastacteur in de Miami Vice aflevering "Missing Hours" (1988). Hij nam ook “Gravity” op, een bescheiden populair crossover album uitgebracht onder zijn nieuw hostlabel Scotti Bros, alsook de in 1986 top 10 hit single "Living in America" ​​(geschreven door Dan Hartman), die prominent aanwezig was in de “Rocky IV” film en soundtrack.  Brown bracht de song tijdens Apollo Creed’s laatste gevecht in de film, een scene die opgenomen werd in de Ziegfeld kamer van het MGM Grand in Las Vegas.  Brown werd hier uitgeroepen tot "The Godfather of Soul”.  In 1987 won Brown de Grammy voor “Best Male R & B Vocal Performance” voor "Living in America”.  De eigen invloed op de moderne hip-hop en R & B muziek erkennend, werkte Brown samen met hip-hop artiest Afrika Bambaataa voor de single “Unity”.
In 1988 werkte Brown samen met het productie team Full Force voor het hip-hop geïnspireerde album “I’m Real” dat de nr 5 R & B hit “Static” voortbracht.  Ondertussen werd de drum break van de tweede versie van de originele hit uit 1969 “Give It Up or Turnit A Loose” zo populair op hip-hop dansparty’s dat hip-hop oprichter Kurtis Blow het nummer “Het volkslied van de hip hop” noemde.


1990 tot de jaren 2000


Na een optreden in de gevangenis tijdens de late jaren 1980 bracht Brown het album “Love Overdue” uit met de nieuwe single "Move On".  Brown bracht tevens de vier-CD boxset “Star Time” uit waarin muziek uit gans zijn 4 decennia durende carriére terug te vinden was. Bijna al zijn vroegere LP's werden opnieuw uitgebracht op cd, vaak met extra tracks en commentaar door deskundigen op de muziek van Brown.  In 1991 verscheen Brown in MC Hammer's "Too Legit to Quit" (of "2 Legit 2 Quit") video. In 1993 bracht James Brown het album “Universal James” uit, een album waarop de singles "Can’t Get Any Harder", "How Long" en "Georgia-Lina” terug te vinden waren.  In 1995 werd het live album “Live at the Apollo 1995” uitgebracht met de nieuwe studio track "Respect Me", die datzelfde jaar als single werd gereleased.  Brown volgde deze single op met de megamix "Hooked on Brown" die in 1996 werd uitgebracht als single.  Brown’s latere LP releases waren o.a.  het studioalbum uit 1998 “I’m Back” (dat de single "Funk on ah Roll" bevatte) en het album uit 2002 “The Next Step” met de single "Killing is Out, School is in" beide geproduced en mede-geschreven door Derrick Monk.  
Foto James Brown op leeftijdHoewel Brown verschillende malen in contact kwam met de wetgever, bleef hij op regelmatige basis optreden en opnames maken, alsook bleef hij frequent verschijnen op televisie en in films (waaronder Blues Brothers 2000).  Brown was samen met Clive Owen, Gary Oldman, Danny Trejo en Marilyn Manson te zien in Tony Scott’s kortfilm “Beat the Devil” uit 2001.  Brown maakte ook een cameo verschijning in “The Tuxedo” een film van Jackie Chan uit 2002 waarin Chan Brown’s act moest beëindigen door Brown per ongeluk knock-out te slaan.  In 2002 verscheen Brown in “Undercover Brother” waarin hij zichzelf speelde.
Brown verscheen op Edinburgh 50000 - The Final Push, het laatste Live 8 concert op 6 juli 2005, waar hij een duet uitvoerde met de Britse popster Will Young op de song “Papa's Got A Brand New Bag".  Een week eerder had hij tevens nog een duet gebracht samen met een andere Britse popster, Joss Stone, tijdens de Britse talkshow “Friday Night with Jonathan Ross”.  Voor zijn dood had Brown een duet ingepland met Annie Lenox op het nummer “Vengeance” voor haar nieuwe album “Venus” (geplande release 2007).  In 2006 zette hij zijn “Seven Decades Of Funk World Tour” voort, zijn laatste wereldwijde concert tour.  Zijn laatste Amerikaanse optreden was in San Francisco op 20 augustus 2006, als headliner op The Festival of the Golden Gate (Foggfest) op de grote weide in Fort Mason.  Zijn laatste shows werden begroet met positieve recensies en een van zijn laatste concert optredens op het Ierse Oxegen festival in Punchestown in 2006 vond plaats voor een recordmenigte van 80.000 mensen.  Brown’s laatste tv-verschijning was bij zijn introductie in de UK Music Hall of Fame in november 2006, 1 maand voor zijn dood.